Keratoconus
Inflammatory associations and treatment characteristics
Wisse, Robert
- Promoter:
- Prof.dr. S.M. (Saskia) Imhof
- Co-promoter:
- Dr. A. (Gonnie) van der Lelij
- Date:
- December 22, 2015
- Time:
- 14:30 h
Summary
De corneachirurgie heeft grote veranderingen ondergaan in het afgelopen decennium. Een overzicht van deze ontwikkelingen wordt gegeven in het inleidende hoofdstuk 1. Opvallend is dat de nieuwere lamellaire operaties toch minder uitgevoerd wordt dan de perforerende transplantatie, gebaseerd op data van de Nederlandse Orgaan Transplantatie Registratie, zie hoofdstuk 2. Dit suggereert een kloof tussen de voorlopers die hun bevindingen rapporteren, en het werkveld van cornea chirurgen. Hoofdstuk 3 beschrijft een trial waar de toegevoegde waarde van twee lamellaire technieken vergeleken werd. De beoogde power werd niet behaald en valide uitspraken over de toegevoegde waarde van enige therapie kunnen niet gedaan worden. Eén waarneming blijft overeind betreffende het moeilijke evenwicht tussen trial verplichtingen en chirurgische innovaties. Wat is nu de waarde van een trial als het evidence-based medicine antwoorden biedt voor de procedure van gisteren? De innovaties betreffende de conservatieve visuele rehabilitatie zijn beschreven in hoofdstuk 4. Scleralenzen worden in onze academische praktijk veelvuldig toegepast en de uitkomsten op patiëntniveau zijn goed. De komst corneal crosslinking heeft geleid tot een paradigmaverschuiving. Trans-epitheliale crosslinking bleek veilig te zijn, echter minder effectief om progressieve keratoconus te stoppen, zie hoofdstuk 5. Uitkomsten van crosslinking zijn voorspelbaar in termen van (on) gecorrigeerde gezichtsscherpte en keratometrie. Een predictiemodel wordt beschreven in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 beschrijft de veranderingen in complexere refractieafwijkingen kenmerkend voor keratoconus; de hoge orde aberraties. Veranderingen in hogere orde aberraties lijkt geen onafhankelijk effect te hebben om de visus één jaar na crosslinking. De biomechanische eigenschappen van de cornea veranderen na crosslinking, wat een oogdrukmeting kan beïnvloeden. Een alternatieve techniek wordt beschreven in hoofdstuk 8. Deze transpalpebrale manier om oogdruk af te leiden blijkt echter te onbetrouwbaar om bruikbaar te zijn in de klinische praktijk, specifiek voor keratoconus patiënten. Er is toenemend bewijs dat verschillende inflammatoire pathways een rol spelen in het ontstaan of verergeren van keratoconus. Een systematic review waarin de bijdrage van celullaire en oplosbare mediatoren (cytokines) in de traanfilm uiteenzet, is weergegeven in hoofdstuk 9. Cellulaire veroudering lijkt een rol te spelen in de pathogenese van keratoconus. Wij vonden dat een aantal belangrijke onderdelen van de mTORC1 pathway aanzienlijk meer tot expressie komt in keratoconus, met inbegrip van mTOR zelf, en genen als RAPTOR, IGF-1, IGF1R, en AKT1, beschreven in hoofdstuk 10. We konden niet overtuigend aantonen dat er verschillende niveaus van DNA-schade bestaan voor keratoconus cornea’s, gezonde controles, of zieke controles (gedecompenseerde grafts). Hoofdstuk 11 trekt het concept van mogelijk onvoldoende DNA-reparatie in keratoconus ogen hiermee in twijfel , temeer omdat een klinische relatie tussen blootstelling aan UV licht en keratoconus tot dusver niet is aangetoond. Een overkoepelende conclusie en discussie wordt ten slotte gegeven in hoofdstuk 12.